Ik doe dan wel van laat-mij-hier-maar-zijn, tegelijk laat ik me altijd ook gewillig op sleeptouw nemen. Als die van mij de omgeving willen (moeten) verkennen, dan ga ik mee. Graag mee.
We zijn op weg naar een waterval. Vijfhonderd meter of vijf kilometer verderop, we weten niet precies waar maar 'hier ergens'. Er is geen duidelijk pad en net dat is veelbelovend. We keren we een paar keer op onze stappen terug.
'Hier loopt het dood, we moeten verder aan de overkant.' En even later: 'Hier kunnen we ook niet meer verder.' Uiteindelijk kiezen we voor het pad van de rivier zelf. In het water. Stroomopwaarts moeten we hoe dan ook bij die waterval uitkomen.
Watervallen (en bergmeren en snelle rivieren en zwemvijvers) zijn voor mij meestal te koud. Ik moet er alleen mijn grote teen insteken en mijn spieren verstijven al. Letterlijk, alles vast. Daarom kijk ik meestal aan de kant naar het water en die van mij in dat water.
Dan roepen ze dat ik erbij moet komen. 'Het water is heerlijk!' Omdat mijn grote teen dat kan bevestigen, glij ik er uiteindelijk ook in. Geen krampen, geen kippenvel, ik kan echt genieten.
En daarna van de terugtocht in onze zwemkleren en van het uitzicht op de baai, op het pad dat we dan toch nog vinden.
Waw, wat een paradijselijk gevoel geven deze foto's!
BeantwoordenVerwijderenMooi geschreven
BeantwoordenVerwijderen