zondag 20 oktober 2019

Offline in het bos



Drie dagen in een bos? Op de laatste ochtend spelen we nog een gezelschapsspel dat we niet voor niets meegebracht willen hebben en ik lees mijn boek niet uit. Want ...

Er is een rivier en even verderop een waterval. Als we hier in de zomer zouden komen, zouden we meteen en hele dagen in het water zitten. Pootje baden. Stenen ketsen. Dam bouwen.

Nu loopt het regenseizoen op zijn einde. Kil en de stenen spiegelglad. Toch naar boven. Daar, vanop een boomstam, kijken naar hoe het water valt. Waar de rivier rustiger stroomt, waggelen soms ganzen. Wanneer de bosbeheerders naar hun werk trekken, rolt hun tractor door het water heen.

Wij dansen over de brug. Bij elke huppelpas veren de planken een beetje mee. Tien, neen, honderdtien keer per dag. De tijd gaat zomaar voorbij.






Er is ontbijt inbegrepen en verder vol pension of zelfkook. 'Maar voor vegetariërs kunnen we misschien onvoldoende variëren,' zegt onze gastvrouw. Dus kopen wij eerst een grote supermarkt in Đà Lạt leeg en koken we ons eigen potje. Aangevuld met groen uit de moestuin.

Na de rondleiding weet de dochter wat en waar ze mag plukken. Elke middag en elke avond rolt ze haar broekspijpen omhoog. Met een mand en op haar slippers trekt ze de modderige moestuin in. Oogsten, wassen, snijden. Koken in de buitenkeuken. De tijd gaat zomaar voorbij. 




Er zijn honden, wel vijf. De witste heten Lọ en Lem, letterlijk vertaald: Grijsaard en Arm. 'Jullie begrijpen vanavond wel waarom.' Wanneer we de roosters van de barbecue afnemen, nestelen ze zich elk in een ton. In de warme as.

We spelen een gezelschapsspel met Nha en Minh, een jong koppel uit HCM. Wanneer we klaar zijn, en ik verloren heb, rekken de honden zich uit hun slaap. Lọ en Lem zijn asgrijs en waterkruikwarm. Ze komen bij ons aan het kampvuur zitten. De ene kruipt op de schoot van de dochter, de andere op de stoel naast haar. 

Ze houdt de grote hond als een kloeke baby in haar armen, aait hem achter zijn oren. Het trekt door hun beider lijven. Jana glimlacht steeds breder, de hond krijgt knikjes in zijn gestrekte poten en knijpt zijn ogen tot spleetjes. Lọ en Lem blijven de hele avond in haar buurt. Asse en Poester, bijna altijd samen. Want dat is de vlotte vertaling van Lọ Lem. Assepoester.  

De volgende dagen volgen de twee honden haar over het hele terrein. Lukas en ik zitten nu aan het kampvuur. Geen vlammen om in te staren, maar een zachte zon en twee hangmatten aan een haak. Als ik over de rand van mijn boek kijk, zie ik het bos en onze hut. Onze hut in het bos. En de zoon in zijn verhaal. Ik gluur vaak. De tijd gaat zomaar voorbij. 









Er is een bos. We wandelen niet, we zwerven. Via een omtrekkende beweging, langs de rivier voorbij de moestuin, tussen het gras, recht naar omhoog. Daar waar het kaler wordt en de dennenbomen rijzen, slingert het smalle pad van de bosbeheerders. We doen zoals de zwarte hond die ons op al onze tochten volgt. Een pad is iets om van af te wijken.

We komen bij een lege koeienkraal waarin we Lukas en Mực opsluiten. We weten niet hoe onze tochthond heet, maar hij is zo zwart als inkt en zo dopen we hem. Inkt. Mực. Soms luistert hij als we hem terugroepen. 

Meestal loopt hij een paar meters voor ons uit. Wacht, blijft dan een hele tijd achterop, haalt ons weer in. Ook wanneer we de grote weg naar de dam nemen. Alleen wanneer het begint te regenen komt Mực heel even schuilen. 

Ik loop gebukt onder de paraplu die Lukas veel te laag voor mij omhoog houdt. 'Ruilen?' stel ik voor. Nu zien Allerliefste en ik die twee voor ons uit stappen. We horen hen babbelen en zingen. De tijd gaat zomaar voorbij.






Er is een bureau. Tussen de eettafels, leeshoeken, keukenblokken en kampvuurkring. Daarop stapels Vietnamese boeken, een paar gezelschapsspelen, een verfdoos en penselen. We ruilen onze modderschoenen voor de slippers die je in de gemeenschappelijke ruimtes moet aantrekken.

Ik blader door een boek van Nick Ut, de fotograaf die het napalm meisje vastlegde. Je moet geen Vietnamees kennen om zijn beelden te begrijpen. Lukas verzint een spel met schaakpionnen, Jengablokjes, speelkaarten en het bordschema van Mens-erger-je-niet.

Spelers moeten aan het begin van elk traject uit hun eigen huis vertrekken, mogen elkaar in het water duwen, kunnen de bus nemen, zetten hun pion bovenop een schaakstuk, verdienen punten bij de gemeente. Vergis U niet, de regels zijn zelf verzonnen maar strikt. Allerliefste vindt het onrustbarend dat ik het spel perfect kan volgen.  

Jana speelt niet mee. Ze zit aan het bureau naar het landschap te kijken. Dan bladert ze in het gastenboek naar een halve vrije pagina. De tijd gaat zomaar voorbij. 





Geen opmerkingen:

Een reactie posten