woensdag 20 februari 2019

Vissers hebben nooit vakantie

Voor ons mocht het leven dan een strand zijn, in Bãi Xép ging alles gewoon door. Aziatisch nieuwjaar of niet, in een vissersdorp moet elke dag gewerkt en dat hebben we gemerkt.

Omdat alle strandhutten volgeboekt waren kregen wij een studio iets verderop toegewezen. Aan de andere kant van de baai, weg van het fotogenieke toeristische strand. Maar (bijna) elk nadeel heeft zijn voordeel, we kregen een kamer waar we met ons vieren konden slapen en zicht op een écht strand.

Het strand waar de vissers vertrekken en aanmeren, waar ze hun vangst tellen en hun netten herstellen, waar ze hun vuil achterlaten en hanengevechten houden. Het strand waar ze op oudejaarsavond hun boothoorns laten horen en vuurpijlen afsteken, de pijlen die hen in nood op het water moeten redden.



Als ik niet op het toeristisch stukje strand was, dan omdat ik vanaf ons balkon wilde blijven kijken naar de zee en de vissers op de zee.

Bij valavond peddelen ze met hun ronde boot door de golven. Voorbij de branding stappen ze van die grote badkuip over in een vissersboot waarvan de kleuren zo helder oplichten. Met de zon laag in de rug varen ze dan naar hun fuiken.

De fuiken worden uitgezet bij drijvende houten staketsels, puntig als een piramide. Nadat verschillende van die vlotten aan elkaar geschakeld zijn, wordt het licht aangestoken. Als ik niet beter wist en die lampen niet zo straf waren, zou ik denken dat het omwille van Tết feest op zee was, met drijfkaarsen en wensen. Maar zo gaat het in het seizoen van de inktvissenvangst dus elke nacht.


Elke avond de fuiken uitzetten en elke ochtend de vangst controleren... Dat betekent uitvaren en weer binnenvaren, uitvaren en weer binnenvaren. Telkens in het schoonste licht van de dag. Daar kon ik maar niet genoeg van krijgen.









Als ik dan toch mijn ogen van het water kon afwenden, daalde ik van ons balkon naar het strand. Het echte strand, dat van de vissers. Het strand dat vol vlotten en afval ligt, bijna zo hoog als de omliggende bergen waar Bãi Xép tegenaan ligt.  


Om naar het toeristisch stukje strand te gaan stap ik door de straten van Bãi Xép. Twee om precies te zijn, meer zijn er niet. Zo smal dat brommers elkaar nog net kunnen kruisen, een auto kan er niet door. De kleine schaal van dit dorp maakt dat ik vanzelf midden in het vissersleven beland.

Ik knik smakelijk naar de familie die tussen allerlei koopwaar zit te eten. Op een mat op de grond, tussen douchezeep, mango's, sojasaus en chili chips. Ik knik naar de kinderen die hun voetbal naar het strand dribbelen en naar de vrouw die tussen haar tenen een net zit te repareren. Vissers gaan altijd door.






De twee straten die ik naar het strand stap vormen de liggende streep van een T. Loodrecht daarop staat de straat die het dorp met de autoweg in de bergen verbindt, de straat waar ook de markt zich bevindt. Waar de T samenkomt ligt het dorpsplein, niet veel groter dan de waterput die daar in het midden staat. Per huis zorgt een pomp voor stromend water.

Met mijn rug naar de waterput: de markt, één straat. Geen ondergrondse waterleiding, die hangt samen met de elektriciteitskabels boven de hoofden. Als ik me naar de put omdraai, zie ik hoe een en ander onderhouden wordt

U ziet dat goed, het uniform van de Rode Duivels. Het juniorenteam hier heeft ooit een Belgisch lot kunnen opkopen. Handig om de ploeg op te delen, de ene helft speelt nu in het rood. Vissers hebben nooit vakantie maar ze voetballen soms wel 




Ik kan het niet beter zeggen dan zoals op de waterput staat. Ik hartje Bãi Xép.


Edit: Zijn collega trok ook naar het vissersdorp.
              
     

Geen opmerkingen:

Een reactie posten